Wie ik ben

In een notendop? Een fantasyfreak met een stevige voorliefde voor draken die zich bij wijze van midlife crisis in het hoofd heeft gehaald dat ze schrijver wilde worden.


Ik ben geboren te Leuven (1969) uit een Vlaamse moeder en een Waalse vader. In het dagelijkse leven run ik samen met mijn man en volwassen kinderen in de buurt van datzelfde Leuven een landbouw- en loonwerkbedrijf. Voor wie hier meer van zou willen weten: onze dochter Sara heeft een aantal filmpjes gemaakt waarin je ons aan het werk kan zien.


Sinds 2016 schrijf ik, voornamelijk epische fantasy en urban fantasy. Mijn korte verhalen, waarvan je de meeste op deze site terugvindt, zijn verschenen op websites (Fantasize, Vonk, fantasyschrijven.nl) en in verhalenbundels (Ganymedes 21 en 22). In 2020 bemachtigde mijn episch fantasyverhaal Vuurvlieg de derde plaats in de Harland Awards verhalenwedstrijd (Harland Awards e-book). Daarnaast werk ik aan langere manuscripten die ik ooit bij een uitgever hoop onder te brengen. Af en toe waag ik me ook aan gedichten.


In een ver verleden studeerde ik architectuur en kunstgeschiedenis. Later voegde ik daar nog bedrijfsbeheer, spekslagerij (ask no more), boekhouden en een aantal schrijfopleidingen aan toe.


Als ik niet op het bedrijf werk, schrijf of lees ik. Verder houd ik van tuinieren en verzamel ik nogal fanatiek boeken. Mijn collectie, die vooral fantasy-, SF- en kunstboeken omvat, is inmiddels zo groot dat ze niet langer in één kamer past. Wil dat zeggen dat ik stop met verzamelen? Natuurlijk niet. Kan je ooit te veel boeken hebben dan? ;)


Naast mijn schrijfactiviteiten zet ik me actief in voor de promotie en bevordering van het Nederlandstalige fantastische genre. Zo ben ik redactielid van Fantasize, minister van samenwerking van Stichting Fantastische Vertellingen en organiseerde ik samen met Sigrid Lensink-Damen en Kim Schreurs in het voorjaar van 2022 een uitgebreide bevraging onder SFFH-auteurs, -uitgevers en -andere belanghebbenden. De resultaten daarvan zijn na te lezen op onder andere Fantasize en de website van het Nederlands Contactcentrum voor Science Fiction.

Waarom ik (korte verhalen) schrijf

Wat doe je, als je niets kent van het schrijven van fantasymanuscripten en nog minder van het verleiden van een uitgeverij tot het uitgeven van het jouwe? Het juiste antwoord is misschien: je bergt je wilde plannen op en zoekt een andere hobby.

Ik, milde waanzinnige die ik ben, ben zes jaar lang stug door gegaan. Ik kocht een aantal (ik zal maar niet vermelden hoeveel) schrijfboeken, volgde cursussen in de drie talen die ik machtig ben, sprak met literair agenten en redacteurs en belandde met mijn verhalen op Fantasize, Vonk, Hebban en in het Ganymedesjaarboek.

Had en heb ik niet genoeg andere dingen te doen? Het antwoord op die vraag is ja. O God, ja. Driedubbel ja. Op de keper beschouwd hebben alle schrijvers dat wel denk ik, of ze nu een druk bedrijf en dito gezin runnen of niet.

Je plaatst jezelf tenslotte letterlijk buiten de dagelijkse beslommeringen. Als beginnend schrijver realiseerde ik me dat niet meteen. Pas tegen het einde van mijn eerste schrijfjaar begon ik te beseffen waar mijn personages me mee opgezadeld hadden.

Had ik moeten stoppen? Misschien wel, rationeel bekeken. Had ik het gekund? Niet zonder een steeds groter wordend stuk van mijn hart te verliezen. Dus bleef ik doorgaan, hoe lastig het soms ook was.

 Zodra het maar even kon en vaak ook als het helemaal niet kon, vergat ik de gewassen op het veld, de dieren in de stal, de was en de plas en de administratieve berg op mijn bureau en ging ik op reis. In mijn eigen hoofd. Zelfs mijn kinderen, mijn man en mijn rammelende maag moesten eraan geloven als ik op dreef was. Het was en is een enorm veeleisend beest, die schrijverij.

Maar ik vind het nog steeds geweldig. Ik blijf er dol op, op ronddwalen in verre streken en bij vreemde figuren. Als kind al vertelde ik mezelf onophoudelijk verhalen. Ik had er alleen nooit aan gedacht om ze neer te schrijven.

Tot Liz, een van de hoofdpersonages van het manuscript waar ik nu al een aantal jaar aan werk, in de zomer van 2016 out of the blue haar opwachting maakte. 

Ze nam haar intrek in mijn hoofd en weigerde halsstarrig weer te vertrekken. Bij alle klussen op en rond een boerderij waar je je hersens niet op vol actief voor nodig hebt, tekende ze present. Wat ik ook probeerde, ze bleef me aan mijn kop zeuren en op haar rijlaarzen door mijn hersenpan banjeren. Een van de eerste dingen die mijn halsstarrige kraakster me liet zien, was een winters naaldbos.

De zon was al een paar uur onder. Ze had verwacht al lang weer thuis te zijn, begreep ik. Toch was ze nog steeds hier, waar hier ook mocht zijn. Buiten, in de winterkou.

De enige lichtbron was haar zaklamp. De kleine lichtbundel onthulde de bevroren bosgrond onder haar voeten. Verder was alles om haar heen donker en ijskoud. Er was geen weg of bospad te bespeuren, alleen maar een ruig, verstild sneeuwlandschap.

Ze stond aan de rand van een open, maanverlichte plek. In tegenstelling tot de kale grond onder de hoge sparren was de bodem hier bedekt met een dik pak sneeuw. Uitgedost in een dikke skibroek en sneeuwlaarzen, begon ze zich er moeizaam een weg doorheen te banen.

Nu doken er wel vaker beelden in mijn hoofd op, maar dit was zo levensecht dat ik even aan mijn mentale gezondheid twijfelde. Ik kon haar hijgende ademhaling horen, sterker nog, ik kon hem zien. Ik kon de bijtende kou voelen die het puntje van haar neus langzaam maar zeker gevoelloos maakte en die haar dik ingepakte vingers deed tintelen. Ik zag de muts op haar hoofd, waar zich een dikke laag sneeuw op had verzameld. Ze was daarnet met het topje ervan tegen een zwaar beladen tak aangelopen. Hoe ik dat wist, geen idee. Wat voerde ze eigenlijk uit, daar in dat koude, donkere bos? Meid, stop daar toch mee, ga gezellig bij de kachel zitten. Een beetje geërgerd omdat ze me kwam lastigvallen, tilde ik mijn overvolle wasmand op het aanrecht en zette ik mijn strijkplank klaar.

Toen zag ik de donkergrijze wolfshond, of was het een echte wolf? Het was me niet meteen duidelijk. In elk geval, het dier hoorde bij haar. Hij liep voor haar uit, met zijn snuit dicht tegen de sneeuw aan. Ze zakte er ondertussen tot aan haar knieën in, in die sneeuw. Koppig ging ze door. De open plek over. Achter de verder dravende wolf aan. De met sneeuw en ijs bedekte helling aan de overkant op. Ik begreep er niets van, tot ik in het licht van haar zaklamp voetsporen opmerkte. Van vier, vijf verschillende personen. Aha, daar wilde ze natuurlijk het fijne van weten. Eén iemand had zelfs geen schoenen aan.

Hoofdschuddend pakte ik een T-shirt uit mijn wasmand. Ik stond al klaar met het strijkijzer toen het tot me doordrong. Ho eens even, liep er nu iemand op blote voeten? In het midden van de winter? In een ondergesneeuwd, ijskoud bos? Een onbehaaglijk gevoel overviel me. Ik besloot nog wat beter te kijken naar wat er juist aan de hand was. Het strijkijzer in mijn hand braakte dikke stoomwolken uit.

Een seconde later bevroor ik. Bloed. Bloed in de sneeuw. Dat was er te zien. Helrode vlekken op het maagdelijke wit. Tussen de voetstappen. Wat verderop waren er nog meer.

Ik zette mijn strijkijzer neer. De wolf danste ongerust heen en weer en jankte zacht. Met zijn staart waakzaam in de lucht en zijn snuit op de grond, volgde hij het bloederige, slingerende spoor. Hij verdween uit het zicht, om even later als een ongeduldig wachtende schaduw boven aan de helling op te duiken. ‘Ik kom,’ zei Liz. ‘Ik kom eraan.’ Ze haastte zich de heuvel op. Ze kwam sneller vooruit nu, hoger op de helling lag minder sneeuw. Samen met haar metgezel verdween ze uit het zicht.

Nou, lef had ze wel. Ik pakte mijn strijkijzer weer op. Deze keer zou ik het pas neerzetten als het T-shirt van mijn dochter gestreken was. Op dat moment stroomde de kou van het donkere bos mijn warme keuken binnen. Verbaasd keek ik op. Liz kwam hijgend weer tussen de bomen tevoorschijn. Haar indringend blauwe ogen keken me recht aan. ‘Kom op!’

 

Zo is het begonnen, met bloed in de sneeuw. En ik, die mijn strijkijzer aan de kant zette, omdat ik net als Liz wilde weten waar het vandaan kwam.

Nu ik eindelijk inzag dat ik maar beter naar haar kon luisteren en dat het best wel interessant was, wat ze me liet zien, begon ze me in een razend tempo haar verhaal te vertellen.

Honderden keren, die eerste weken, heb ik haar zo beleefd mogelijk uitgelegd dat ze het noorden kwijt was, dat ze bij een boerin was aanbeland en niet bij een schrijver op zijn zolderkamer, met wie ze ongetwijfeld veel beter af zou zijn. Ik kon verdomme niet eens typen! Het haalde allemaal niets uit. Ze bleef koppig doorgaan. Ze kalmeerde pas toen ik besloot dat het opschrijven van wat ze me liet zien, hoe klungelig ook, te verkiezen was boven een opname in de psychiatrie. (Van mij, niet van haar.)

Ik zou het er wel even bijnemen, besloot ik. Per slot van rekening was ik als doorgewinterde boerin best wat gewoon. Die meid zou me er niet onder krijgen. How hard could it be? Nou, dat heb ik geweten.

Binnen de kortste keren lag mijn huis bezaaid met haastig neergepende notities. De eenvoudigste huishoudelijke of landbouwkundige klusjes duurden plots dubbel zo lang omdat ze er steevast tussen kwam. Daarna kwamen de nachten aan de computer. Non-fictie boeken werden geleend of aangekocht om de feiten die ze me opdiste te checken. Ik heb de afgelopen zes jaar in mijn eentje meer dan een uitgeverij van de ondergang behoed, geloof ik. Bijkomende boekenkasten werden aangeschaft. Het verhaal kreeg stilaan vorm.

Na zes maanden wist ik al dat het onmogelijk in een boek zou passen. Na een jaar kon ik (op mijn manier) typen. Ondertussen heb ik ongeveer zeven boeken bij elkaar getypt, schat ik, en ze laat me nog steeds dingen zien, dus haar verhaal groeit nog steeds.

Tussen al dat schrijven door, ging ik op zoek naar een uitgever.

Al snel bleek dat die zoektocht voor een totaal onbekende Nederlandstalige fantasy-auteur een nog onmogelijkere worsteling was dan het schrijven zelf. De kans dat je debuteerde was zo goed als onbestaande en als je het al deed, was dat met een standalone van 90.000 woorden, niet met een reeks van zeven boeken. Geen enkele uitgever was zo gek om zich daaraan te wagen. Economisch had ik daar alle begrip voor, ik zit per slot van rekening ook in de bedrijfswereld. Emotioneel was het een ander verhaal. Dat had ik weer: iets waar niemand wat in zag.

De goedbedoelde tips vlogen me om de oren: schrijf in het Engels, schrijf een thriller of een feelgood. Als je per se over magie wil schrijven, kom dan met een kinderboek of  een YA. Schrijf een kort verhaal en eindig hoog bij een wedstrijd, liefst een van de meer bekende.

Dat laatste advies klonk me het zinnigst in de oren. Het zou ook een goede schrijfoefening blijken. Zoals je ondertussen misschien hebt gemerkt, ben ik niet meteen kort van stof. Ik had en heb nog steeds zoveel ideeën en beelden in mijn hoofd dat het een ware heksentoer is om ze in een kort verhaal te persen. Maar na een aantal wedstrijden en publicaties begin ik er wel steeds beter in te worden.

Het resultaat van al dat oefenen kan je op deze website terugvinden. Ik wens je alvast veel leesplezier en hoor graag welk verhaal jou het meeste aanspreekt.   

En het grote verhaal, Onthexing en zijn zes vervolgdelen? Dat leeft en gedijd in mijn hoofd. Zou ik het leuk vinden als het wordt uitgegeven? Natuurlijk. Ga ik het inkorten of er feelgood, YA of iets anders van maken om dat voor elkaar te krijgen? Nope. Zo bekeken is het nadeel van het schrijven van Nederlandstalige fantasy voor volwassenen ook een groot voordeel. Ik heb niets te verliezen. Dat is op een bepaalde manier een bevrijding.

Onthexing en zijn personages hebben me zoveel gebracht. Ik ben er gelukkiger van geworden en dat kan onmogelijk een slechte zaak zijn.

Als de reeks hetzelfde zou kunnen bewerkstelligen voor lezers zou ik me ongelooflijk bevoorrecht voelen. Dat zou de kers op de taart zijn. Maar de taart zelf heb ik al. Niet alleen Liz heeft de weg naar huis gevonden, ik ook. Ik weet eindelijk wat ik hier kom doen, op deze steeds sneller ronddraaiende wereldbol: ik ben een verhalenverteller.