Ulfheddin

Tess?’
Muziek, geschater en flarden luid Schots dringen de rustige afwasruimte binnen. Met mijn handen in het sop kijk ik om.
‘Ja?’
Brian staat met een rood gezicht in de deuropening. ‘Zou je even kunnen bijspringen achter de bar? Tot Wendy hier is? Ik weet dat je je hond liever niet alleen laat, maar Colin en ik verzuipen. Die lapzwans van een Euan is weer eens niet komen opdagen en met het optreden deze avond zitten we stampvol. Ze drinken als gekken.’ Hij grijnst.
‘Vooruit dan maar.’ Ik trek mijn rubberen handschoenen uit en verwissel mijn natte schort voor een droge. Voor ik de pub inloop, kniel ik even bij Ulv neer. Met zijn zware kop op zijn poten heeft hij zich onder een tafel vol vuile vaat verschanst. Voor de zekerheid controleer ik het verband rond zijn poot nog eens.
‘Hé, buddy. Ik ga even naar hiernaast.’ Ik wijs naar de deur. Hij opent een oog maar dommelt dan weer in.
‘Hoe gaat het nu met hem?’ vraagt Brian als ik achter hem aan de lawaaierige, schemerige pub inloop.
‘Al veel beter.’
‘Ze moesten de smeerlappen die wolvenklemmen uitzetten zelf eens in zo’n ding steken.’ Hij steekt zijn hand op naar het groepje vaste klanten dat net met rode neuzen en natte oliejekkers zijn overvolle pub binnenkomt. ‘Beseffen die idioten niet dat ze daar ook andere dieren mee treffen?’ Hoofdschuddend stapt hij achter de drukbezette toog.
Ik glimlach even en volg hem. Nauwelijks sta ik op mijn plek of mijn hekseninstinct slaat alarm. Mijn huid begint te tintelen. Het voelt alsof ik kleine sneeuwvlokjes over me heen krijg. Een vampier houdt zijn ogen op me gericht. Op mijn armen, mijn gezicht, mijn bor… ho eens even! Ik gluur onder mijn wimpers door en zoek hem in de schemerige ruimte. Waar zit die hufter? Voor ik hem kan vinden, houdt het sneeuwen abrupt op. Blijkbaar heeft een ander paar attributen zijn aandacht getrokken. Meewarig schud ik het hoofd. Vampieren zijn onverbeterlijke rokkenjagers, ze kunnen het eenvoudigweg niet laten.
Het is hun jachtinstinct, Tessi, zegt de kalme stem van oma Janet in mijn hoofd. Negeer hem. Trotseer hem. Je kan hem aan, met gemak.
Nu nog wel, denk ik terwijl ik de eerste dorstige klanten bedien. Morgen zal het heel wat anders zijn. Dan besef ik misschien niet eens meer dat hij een vampier is. Bij zonsopgang zal ik geen heks meer zijn. Nu ja, een heks zonder krachten, wat op hetzelfde neerkomt. Ik zal geen veer meer aan een kip kunnen toveren. Een gevolg van de beslissing die ik zes maanden geleden nam.


‘Een sabbatjaar?!’ gilde mijn moeder toen ik haar vertelde dat ik mijn studie tijdelijk stop wilde zetten. Rond haar mooie gezicht wervelden perfect gekapte krullen.
‘Zes maanden maar, mam. Geen dag langer. Beloofd.’
Haar roodgelakte vingernagels trommelden op het glazen blad van haar designbureau. ‘Wat ben je van plan, Tessindra?’
‘Ik wil naar de tuin. Naar opa.’
‘Ben je gek geworden? Als je dan toch met alle geweld wil stoppen met studeren, ga dan shoppen in New York, flaneren op de Parijse boulevards of op cruise voor de kust van Dubai! Je bent een Wylander, geen haagheks van het zevende knoopsgat. Zelfs die gaat niet in dat godverlaten Schotland zitten als ze bij haar volle verstand is. Om over de gevaren voor je krachten nog maar te zwijgen.’
Ik boog mijn hoofd en frutselde aan mijn slobbertrui. ‘Ik wil weten of het er nog steeds even magisch is.’ Als kind had ik vrijwel al mijn vakanties in de tuin doorgebracht.
‘Daar komt niets van in! Onder geen beding.’ De diamanten aan mijn moeders vingers fonkelden. ‘Familieraad,’ gromde ze. ‘Morgenavond. Zorg dat je er bent!’

De volgende avond zaten we met zijn allen rond mijn moeders strakke eettafel: oom Harry, tante Amanda, oom Jack, tante Jennifer, mijn moeder en ik. Op mij na leek iedereen zo weggelopen uit een duur modeblad. Hoe ze het voor elkaar kregen om er zo perfect uit te zien, was me iedere keer een raadsel. Gelukkig was oma Janet er ook. Al koos ze ervoor om op dit moment niet zichtbaar te zijn, de lucht rond ons rook subtiel naar lelietjes van dalen, haar lievelingsparfum. Aan de verontruste gezichten van de anderen te zien, roken zij de bloemengeur ook. Ik glimlachte even. Ik was dol op het hoofd van onze heksenclan. En zij op mij, ook al was ze al meer dan tweehonderd jaar dood toen ik geboren werd. Dat kleine feit had haar niet verhinderd zich met mijn opvoeding te bemoeien. Zij was het, die me als peuter mee naar de tuin had genomen en me – tot ergernis van mijn moeder – had laten kennismaken met zijn bijzondere bewoners.
Oom Jack nam een slokje van zijn witte wijn en schraapte zijn keel. ‘Goed, we zijn geloof ik voltallig?’
De kroonluchter boven ons hoofd, een combinatie van verwrongen staal en gloeilampen die me nog het meest aan een verdwaald ooievaarsnest deed denken, flikkerde een bevestiging.
De zwaar opgemaakte ogen van tante Amanda en tante Jennifer blikten nerveus omhoog.
Oom Harry maakte een geruststellend gebaar. ‘Tessindra, wat is er aan de hand?’ zei hij met een tandpastaglimlach.
‘Ze is gek geworden,’ zei mijn moeder. ‘Dat is wat er aan de hand is!’
Ik schoof heen en weer op mijn stoel. ‘Het is gewoon iets wat ik wil doen voor ik mijn plaats binnen de clan inneem.’
Goed zo, Tessi. De geur van lelietjes van dalen werd sterker en omhelsde me.
‘Arm kind, het is vast iets hormonaals.’ Tante Amanda stak een sigaret op en blies rook naar het ooievaarsnest.
Oom Jack knikte meelevend. Net als tante Jennifer.
Aan de overkant van de tafel snoof oom Harry. ‘Het is dat vampierbloed in haar dat eindelijk zijn tol eist. Dat maakt haar zo rusteloos als wat.’

Met een rinkelend geluid zette mijn moeder haar wijnglas neer. ‘Wat had ik dan moeten doen? Haar laten sterven, daar op dat strand?’
‘Misschien was dat wel beter geweest, ja,’ zei haar broer.
 Mijn moeder ontplofte. Als twee vuurdraken vlogen ze elkaar in de haren. Pas toen oma Janet het ooievaarsnest pardoes in het midden van de glanzend witte tafel lanceerde, waar de gloeilampen met een oorverdovend lawaai uiteenspatten, deden ze er het zwijgen toe.

‘Genoeg!’ Zwevend boven ons hoofd priemde oma een doorschijnende vinger in mijn richting. Ze had een van haar lievelingsoutfits aan: haar eigen versie van Supergirl, compleet met hoge, strakke laarzen en lange, roodfluwelen cape. Op het borststuk van haar blauwe bovenlijfje stond een goudrode J in plaats van een S. Ik grijnsde.
‘Jij vertrekt morgen naar opa’s boshut, Tessi,’ zei ze. ‘Je kent de consequenties van het verblijf in de tuin?’
‘Blijf ik langer dan zes maanden, dan slorpt de tuin mijn krachten op.’
‘Goed. Dat is dan geregeld.’ Ze schudde wat gipsrestjes uit haar doorzichtige, witte haar, sloeg haar cape om zich heen en verdween.
Mijn moeders mond viel open. ‘Maar daar is al in jaren niemand meer geweest. Voor hetzelfde geld is die hut al lang ingestort.’
‘Natuurlijk niet, Jasmin,’ klonk oma’s stem. ‘Het is niet omdat jij je erfgoed de rug toekeert, dat andere Wylanders, dood of levend, dat ook doen!’

Toen ik een week later de blokhut binnenstapte, moest ik haar gelijk geven. De grindweg ernaartoe was bijna dichtgegroeid, maar op een meter van de eigendomsgrens hield het natuurgeweld abrupt op. In de hut zelf lag nog geen stofje. Het was bijna griezelig.


Inmiddels woon ik er op één nacht na zes maanden. Tot grote woede van mijn moeder. Na vier maanden verhoogde ze de druk en trok ze zonder boe of ba mijn toelage in. Ik mag de Wylanderschoonheid misschien niet bezitten, van de legendarische Wylanderkoppigheid heb ik een dubbele dosis meegekregen. Diezelfde week nog nam ik een baantje aan in de plaatselijke pub en besloot ik om definitief in de tuin te blijven. Ook al houdt dat in dat ik mijn krachten kwijtraak. Met het uur zwakken ze af. Ik zit er niet mee, voor het eerst van mijn leven ben ik oprecht gelukkig. Ik heb het idee dat ik eindelijk ben waar ik moet zijn.

Mijn macht mag dan zo goed als weg zijn, mijn instinct werkt voorlopig nog prima. Het sneeuwt weer. Ik duw een Fraoch ale in een dorstige hand en kijk zo onopvallend mogelijk rond. Ah, daar is hij. Aan de zijkant van de bar, in het donkerste hoekje van Brians pub zit een reus van een vampier. Schouderlang, blond haar omlijst een hoekig gezicht met donkere wenkbrauwen en schuinstaande ogen, ogen die weliswaar op me gericht zijn en me ondersneeuwen, maar me niet zien. Hij is mijlenver weg met zijn gedachten. Ik buig me naar Brian.
‘Die blonde kerel ginds, weet je wie hij is?’
Hij tapt in volle vaart drie pinten en schudt het hoofd. ‘Hij is hier voor het eerst. Hij zit daar al vanaf een uur of vier, toen hier nog geen kat was. Heb je die Harley niet zien staan toen je aankwam?’
‘Jawel.’ Die prachtmachine was me niet ontgaan. ‘Is die van hem?’
Hij rekent af en knikt. ‘Niet dat hij er straks nog op zal rijden, daar heeft hij ondertussen veel te veel whisky voor op.’
Dat maakt voor een vampier niets uit, maar dat kan ik moeilijk aan Brians neus hangen. Colin, die in het weekend in de pub werkt om zijn studie te bekostigen, werkt zich puffend tussen de drukte door. Hij zet twee plateaus met lege bierglazen op de toog neer en gaat er meteen weer vandoor.
‘Hij zit daar maar, staart voor zich uit en drinkt,’ roept Brian boven de band uit terwijl ik de vuile glazen naar me toe haal. ‘Maar hij mag er best wezen toch?’ Hij knipoogt. ‘Iets voor jou, zo’n zwijgzame Noor?’
Ik schud wild het hoofd. Hij lacht en bedient de volgende ongeduldige klant. De tijd verglijdt in een waas van drank en glazen, glazen en drank. Op een bepaald moment duikt Wendy op. Ze gaat meteen Colin helpen. Het is zo druk dat ik onmogelijk terug naar de keuken kan. Brian glundert. Ik heb geen idee hoelang ik al aan de gang ben als een zware stem rechts van me kalm ‘lass?’ zegt.
Als ik me omdraai, kijk ik recht in de meest bijzondere grijze ogen die ik ooit heb gezien. Ogen als de winterse wolken buiten, ogen die me ondersneeuwen. Hij tilt zijn lege glas op en houdt twee vingers omhoog.
‘Welke?’ vraag ik op normale gesprekstoon, ook al davert de pub van het lawaai. Vampieren horen een muis op een kilometer afstand als ze willen. Als ze hun gedachten erbij houden. De gedachten van deze kerel zijn ongetwijfeld ergens, maar niet hier. Hij ziet me nog steeds niet. Niet echt. Ik gebaar naar het rek achter me.
‘Doe maar wat.’
Naast hem probeert een Schotse schone zijn aandacht te trekken. Ze zit zo ongeveer op zijn schoot. Hij merkt het niet eens. Ik onderdruk een glimlach. Dit is wel heel apart.
‘IJs?’ vraag ik.
Hij schudt nee. Hoe oud zou hij zijn? Met zijn ongeschoren kaken ziet hij eruit als een of andere woeste Viking. Dat zou willen zeggen dat hij minstens 1200 jaar is. Zelfs voor een vampier is dat behoorlijk indrukwekkend. Ik pak een servetje en zet een dubbele Lagavulin voor hem neer. ‘Alsjeblieft.’
Voor het eerst kijkt hij me aan. Echt aan. Zijn grijze ogen sperren zich verbaasd open, zijn neusvleugels verwijden zich.
‘Dat is dan acht pond twintig.’ Al zou ik het graag op een lopen willen zetten, ik blijf staan en glimlach.
Hij haalt een verfrommeld briefje van tien pond uit de zak van zijn afgedragen leren jack en schuift het over het gladde hout van de bar naar me toe. ‘Hou de rest maar.’
Als ik het geld wegneem, zie ik dat er een runensteen voor hem ligt, met het teken van de wolf. ‘Je bent ver van huis,’ zegt mijn mond voor mijn hersens het kunnen beletten.
Een pijnlijke uitdrukking glijdt over zijn gezicht. ‘Nog niet ver genoeg,’ zegt hij, zo zacht dat alleen ik het hoor. Hij slaat de whisky achterover, grist de runensteen van de bar en komt overeind. Zijn blonde hoofd past net onder de donkere plafondbalken. Met grote passen beent hij ervandoor. De rondwervelende dansers wijken voor hem uiteen. Ze doen het zonder het te beseffen, op instinct. Zelfs een mens is niet zo dwaas om een vampier voor de voeten te lopen. Onder de indruk kijk ik hem na. Het ga je goed, Viking, moge Odin je beschermen.
Als hij bijna bij het einde van de lange bar is en koers zet naar de buitendeur, vliegt de klapdeur naar de keuken open. Een grijze vlek stormt de bar voorbij. Shit. Ik duw Brian aan de kant en ren achter de toog uit.
‘Ulv!’
Mijn geroep gaat verloren in de muziek en de schreeuwerige menigte.
De vampier blijft met een ruk staan. Met een ongelovige uitdrukking op zijn gezicht draait hij zich om naar de wolf. Van een kleine meter afstand kijkt Ulv hem met schuin gehouden kop aan. De Vikingvampier houdt zijn hoofd op dezelfde manier schuin. Hij kijkt met iets van weemoed naar de wolf. Als ik achter Ulv opduik, krult zijn mond zich in een glimlach die zelfs een slotzuster weke knieën zou bezorgen. Zijn lippen vormen geluidloze woorden. Hoort hij bij jou? Ik knik en vertel hem het verhaaltje dat ik ook aan de anderen heb opgedist, met dat verschil dat ik hem niet probeer wijs te maken dat Ulv een hond is. ‘Hij is in een klem getrapt twee maanden geleden en sindsdien is hij bij mij. Hij kan vertrekken als hij wil, maar hij blijft.’
Ook al bruist de muziek om ons heen en trillen de vloerplanken onder onze voeten, het is net of we met z’n tweeën in een bubbel zitten. De vampier knielt bij de wolf neer en streelt zijn hoofd. Ulv grijnst vrolijk. Het ene roofdier dat het andere begroet. ‘Zorg voor haar, wolvenbroeder.’ Op zijn lange benen komt de Vikingvampier overeind. Nog even strooien zijn ogen sneeuwvlokjes over me heen. Dan is hij weg.


Om vier uur ’s nachts waggelen de laatste feestvierders naar buiten.
‘Bedankt voor het inspringen,’ zegt Brian als we met z’n vieren doodmoe maar tevreden met een afsluitende wee dram aan de bar zitten.
‘Graag gedaan,’ geeuw ik, ‘maar haal het niet in je hoofd om me dat alle weken aan te doen of ik ben weg. Dat kan ik niet aan. Ik ben geen toverkol.’ Ik grinnik even.
‘Het was eenmalig, beloofd. Ik wil je niet kwijt, Tess. Je bent de beste afwashulp die ik in jaren gehad heb.’
‘Als je dat maar weet. Kom, Ulv.’ Ik sla mijn glas achterover en laat me van mijn kruk glijden. ‘We gaan naar huis.’ De wolf, die languit onder een van de lege tafels ligt, krabbelt overeind.
‘Het is gewoon griezelig,’ zegt Colin, ‘hoeveel die hond van je op een wolf lijkt.’
Ik glimlach. ‘Daarom heet hij dan ook Ulv.’
‘Doe je wel voorzichtig?’ zegt Brian. ‘Zal ik je anders even naar huis brengen?’
‘Nee hoor, ik heb Ulv toch?’
‘Happy Samhain,’ brult Wendy me nog na.

Als we buiten komen, begroeten de Mirrie Dancers ons. De hemel boven het grote meer voor de pub is opgeklaard en geeft een prachtige show weg.
‘Daarboven vieren ze ook Samhain,’ zeg ik tegen Ulv.
Onder de smaragdgroene, af en aan golvende lichtbanen gaan we op weg. Tien minuutjes later slaan we het grindwegje in dat naar opa’s blokhut leidt. Even denk ik ongelovig dat het begint te sneeuwen, tot ik de zware Harley zie staan. De vampier zit wat hogerop op een schoongeveegd rotsblok en kijkt naar me. Zijn leren jack ligt naast hem. Ik zou hem moeten negeren, maar hij ziet er zo alleen uit, zo verloren. Veel kwaad kan hij me niet doen. Vampieren lusten geen heksenbloed en zijn al evenmin dol op onze magie. Alleen ben ik over een paar uur niet langer een heks. Ik zucht en wil hem alsnog de rug toekeren, maar Ulv denkt er blijkbaar anders over. Voor ik hem kan tegenhouden, stormt hij kwispelstaartend op de grote Viking af. Aarzelend zet ik een stap naar hem toe. Hij komt soepel overeind. Met zijn grote hand op Ulvs kop richt hij zijn prachtige ogen op me. Ik wijs naar het wervelende noorderlicht boven ons hoofd.
‘Mooi, hè?’
Hij knikt. ‘Hoe oud je ook wordt, je raakt er nooit op uitgekeken.’
Van hoger op de heuvel zweeft wolvengehuil naar ons toe. Ulv jankt verlangend en kijkt me vragend aan.
‘Ga maar,’ zeg ik, ‘ik red het verder wel.’ Dat hij weg wil, stelt me gerust. Hij zou me nooit alleen laten als ik in gevaar was. Ulv duwt zijn kop even tegen mijn hand en stormt er dan vandoor, de stenige helling op. De vampier lijkt het niet eigenaardig te vinden dat hij dat kan met zijn poot in het verband. Ik vloek in stilte. Hij zal toch niet weten dat Ulv…

‘Is hij je dierlijke gezel?’
Ik ontspan. ‘Soort van.’
Ulv en zijn roedel horen bij de tuin, niet bij mij. Het groene licht boven ons hoofd valt even weg, om des te uitbundiger weer te verschijnen. De vampier tuurt verrukt omhoog.
‘Hogerop kun je het nog veel beter zien,’ hoor ik mezelf zeggen, ook al zou ik net als Ulv beter afscheid nemen.


We klimmen de steile helling op. Ik hijgend en puffend, hij zo kalm als het spiegelgladde, stille meer achter ons. Nog even, zeg ik tegen mezelf. Nog heel even. Na een paar minuten komen we op een open plek aan de andere kant van de heuvel. Ik klauter een brede, platte rots op die uit de heuvelkam steekt.
‘Zo fel heb ik de Mirries al heel lang niet meer gezien.’ De vampier gaat wat verderop zitten en kijkt gefascineerd naar het schouwspel. ‘Ik ben blij dat ik deze kant ben uitgekomen.’
‘Eerste keer?’ waag ik.
‘Nee,’ zegt hij met zijn ogen op het groene licht boven ons. ‘De derde of de vierde. Het is een soort hobby van me om na een paar jaar nog eens in een pub binnen te springen en te kijken wat er veranderd is. Dat valt nogal eens tegen, maar vandaag was ik aangenaam verrast.’
Een paar jaar? Bij een vampier kan dat van alles betekenen. De pub is al honderden jaren in Brians familie.
‘Wat voor heks ben je eigenlijk? Je ruikt heel apart.’
‘Is dat zo?’ Ik weet niet of ik me ongerust moet maken of niet.
Hij knikt. ‘Niet hekserig, maar ook niet menselijk. Eerder…’ Hij schudt het hoofd. ‘Ik heb te veel whisky op, geloof ik.’
Ik aarzel. Buiten mijn clan weet niemand wat er met me gebeurd is als kind. Heksen zouden me ogenblikkelijk niet langer als een van hen beschouwen, en mensen zijn… nu ja, mensen. Maar dit is een vampier.
Ik trek mijn knieën op en sla mijn armen erom heen. ‘Toen ik zeven was, heeft een van jullie me gered van een slangenbeet. Hij heeft mijn bloed vervangen door het zijne. Iedereen, ook hij, verwachtte dat ik een vampier zou worden, maar dat gebeurde gek genoeg niet. Ik werd alleen sneller en sterker dan de andere Wylanders en mijn haar, wel, dat leidt sindsdien zijn eigen leven.’ Ik blaas naar de wilde bende op mijn hoofd.
‘Ik vroeg me al af waarom je niet bang van me was.’ Zijn ogen strooien sneeuwvlokjes over me uit. ‘Je bent een Wylander? Zo zie je er anders niet uit. Dat is een compliment, voor alle duidelijkheid.’
Ik snuif. Ja, vast. ‘En jij, wie ben jij?’ Ik drink zijn prachtige vampiergezicht in.
Hij draait zich van me af en richt zijn hoofd op het noorderlicht. ‘Halsteinn.’
Vampieren hebben meestal ellenlange namen, die naar hun maker en hun clan verwijzen. ‘Halsteinn…?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Gewoon Halsteinn. En jij?’
‘Tess. Tessindra Wylander.’
Voor ik me verder kan verdiepen in de mogelijke redenen die hij kan hebben om zijn andere namen niet te noemen, wikkelen onzichtbare klimplanten zich zachtjes om mijn polsen. Koude, maar even ontastbare varenbladeren strelen mijn wangen. Het donkere bos onder ons voelt mijn aanwezigheid en wil dat ik naar huis kom. Na een laatste blik op de lichtbanen boven mijn hoofd kom ik overeind. ‘Ik moest maar eens op huis aangaan.’ Mijn hart veert op als ik het zeg. Het is echt zo, besef ik, dit onherbergzame stuk van Schotland is in korte tijd mijn thuis geworden. Binnen een paar uur, als mijn laatste restje heksenmagie verdwijnt, zal het dat nog meer zijn.
‘Ik loop met je mee,’ zegt Halsteinn op een toon die geen tegenspraak duldt. Hij hijst zich overeind. Midden in de beweging verstart hij. Met wijd opengesperde neusvleugels speurt hij de omgeving af.
‘Gaan, nu. Rennen!’ Hij geeft me een duw.
Gekraak van takken. Kalme voetstappen. Vlakbij. Een slanke, donkerharige vampier komt uit het dichte bos. Hij draagt blinkend gepoetste leren schoenen en een duur pak. Elegant stapt hij de open plek op. ‘Nee maar, Hally. Dat is even geleden.’
‘Charles.’ Halsteinn klinkt ijzig. ‘De weg naar je chateau kwijt? Wat heb je uitgevoerd? Je ruikt naar…’ Hij haalt zijn gevoelige neus op. Ik ook. De Franse vampier ruikt naar dode en heel erg verkeerde dingen. Als achter hem drie Siccaheksen opduiken, begrijp ik hoe dat komt. Volgens mij zijn ze ergens in de zestiende eeuw verbrand. Hun gevangenishemden hangen in flarden rond hen. Verkoolde spieren en huid bedekken hun zwartgeblakerde botten. De stank die van het drietal afslaat is niet te harden. Shit. Hoe heeft hij hen uit de hel weten te bevrijden? Is hij soms half heks, net zoals ik half vampier ben?
Twee verschrompelde, inktzwarte ogen draaien mijn richting uit. ‘Wie hebben we hier, het lelijke eendje van de Wylanderclan?’ zegt één van de Sicca. Haar hese stem echoot naar de heksenhel waar ze vandaan komt. Charles legt haar met een handgebaar het zwijgen op.
Halsteinn kijkt hem vol walging aan. ‘Ben je gek geworden?’
Charles glimlacht minzaam. ‘Ik kwam ze toevallig tegen. Het leek ons een goed idee om onze krachten samen te voegen. Is het niet, dames?’
De walmende heksen knikken. Ik word misselijk.
‘En wat ben jij aan het doen, beste kerel?’ zegt Charles. ‘Gezellig aan het verbroederen op Samhain?’ Spinnend als een reusachtige kat zet hij een stap in onze richting.
Net als de drie helleschepsels. Ze sissen dreigend. Halsteinn schuift zich tussen mij en hen in. ‘Wegwezen, Tess.’
‘Tuttut,’ zegt Charles, ‘niemand gaat ergens naartoe.’
‘Jij gaat anders recht naar je dood,’ zegt Halsteinn.
De twee vampieren komen tegelijkertijd in beweging. Met een enorme dreun knallen ze tegen elkaar op. Hun bewegingen zijn zo snel dat normale ogen het niet zouden kunnen volgen. Vlees scheurt en donker bloed welt op. Zelfs de Sicca lijken onder de indruk van het gevecht op de rand van de afgrond. Hun zwarte tongen flitsen naar buiten en likken over de resten van hun lippen.
Dan draaien hun verbrande handen zich naar mij toe. Een lading heksenvuur komt mijn richting uit. Ik duik weg, blij met mijn halve vampiersnelheid. De dennenboom achter me knettert en barst in vlammen uit. Vloekend gebruik ik de weinige magie die ik nog heb om het Siccavuur af te weren. Ik zal het nooit lang kunnen volhouden, ook al ben ik sneller dan de meeste heksen. Daarvoor ben ik al te veel van mijn kracht kwijt.

Op het nippertje ontwijk ik het volgende salvo. Over de puntjes van mijn haar dansen blauwgroene vlammen. Terwijl ik ze haastig uitklop, barst hoger op de heuvel een meerstemmig, door merg en been gaand gehuil los. Het weerkaatst tegen de hellingen rondom ons en vult al snel het de hele vallei. De Sicca verdubbelen hun inspanningen. Rondom mij ontstaan steeds meer brandjes. Net als ik denk dat ik geen kant meer op kan, breekt Ulvs troep uit het bos.
In een wervelwind van poten en pels keilen de wolven tegen de heksen aan. Het heksenvuur dooft abrupt. Donkere schaduwen springen, bijten, rukken en grauwen naar de verwrongen lichamen van de Sicca. De zwarte, stinkende smurrie die door hun dode aders loopt, stroomt naar buiten. Het duurt niet lang of de Sicca vallen op de koude bosgrond. Ulv en twee van zijn makkers duiken boven op hen. Een schrapend geluid van tanden op bot, een droog knakken van de nek en het is voorbij.
De Sicca lossen in het niets op. Een naar zwavel stinkende walm is alles wat er van hen achterblijft. Ulv draaft naar me toe en duwt zijn snuit tegen mijn been.
‘Ik heb niets,’ verzeker ik hem.
De wolf draait zich om en snelt op de vampieren af. Ze gaan elkaar nog steeds verbeten te lijf en bijten elkaar waar ze maar kunnen.
Halsteinn bloedt hevig, zelfs voor een vampier. De grond rond hem is dieprood besmeurd. Charles is een kop kleiner en heel wat minder gespierd, maar toch dwingt hij Halsteinn langzaam op zijn knieën. De ogen van de Franse vampier zijn twee helrode, brandende poelen. Mijn hart slaat een slag over. Ook Ulv weet dat er iets helemaal mis is. Hij blijft abrupt staan en grauwt zoals ik hem nog nooit heb horen grauwen.
‘Wat heb je gedaan?’
‘Roep dat beest van je terug, heks,’ beveelt Charles met een stem die niets menselijks meer heeft. ‘Of je vriendje is er geweest.’
Ulv trekt zijn lippen terug en ontbloot vlijmscherpe, met bloed bevlekte tanden.
‘Af, Ulv.’
De wolf gehoorzaamt met tegenzin. Samen met zijn makkers vormt hij een kring om de twee mannen.
Halsteinn tilt moeizaam zijn hoofd op. Zijn grijze ogen staan wazig. ‘Ren,’ fluistert hij. ‘Ren dan toch.’
‘Altijd even galant voor de vrouwtjes,’ zegt Charles, ‘zelfs op twee passen van zijn dood af.’
Tijd winnen, ik moet tijd winnen. ‘Wat heb je Lucifer beloofd in ruil voor zijn macht?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Niets. Ik weet wel beter dan me met de heerser van de hel in te laten. Mijn pact is met een heks gesloten.’
Ik verstijf.
‘Luister niet naar hem, Tess. Ren.’
‘Bek dicht!’ Halsteinn kreunt als Charles zijn greep nog verstevigt. Ulv gromt als een bezetene.
‘Wat… wat wilde ze?’
‘Jou. Jij komt met mij mee en onze Ulfhedinn hier is geschiedenis.’ Charles grijpt Halsteinn bij zijn lange, blonde haar en dwingt zijn hoofd opzij. ‘Win-win voor beide partijen.’
‘Ga, Tess. Nu.’
‘Dat zou niet veel uithalen.’ Koortsachtig probeer ik een uitweg uit deze onmogelijke situatie te bedenken.
De duivel grijnst. ‘Een verstandige dame.’
Met een laatste, wanhopige ruk gooit Halsteinn zijn lichaam achterover. Hij verkoopt Charles een harde kopstoot. De vampier laat verrast zijn greep verslappen. Meer heeft Halsteinn niet nodig. Hij wringt zich los en werkt zich overeind.
Ulv stormt naar voren. Grommend en grauwend voegt hij zich bij Halsteinn.
Charles’ ogen zijn nu volledig rood. Zijn gezicht vertrekt tot iets grotesks. Hij tilt zijn handen op en richt zijn tien hellerode vingers.
Nee! Ik doe het enige wat ik nog kan bedenken: ik storm op Ulv en Halsteinn af en slinger ons met zijn drieën de afgrond in.
Achtervolgd door woedend vampiergebrul en rood hellevuur suizen we steeds sneller naar beneden, tot het zegel van de tuin onze aanwezigheid bespeurt. De grensbarrières doen wat ze altijd doen als ze een Wylander in nood herkennen: ze verwelkomen me en blokkeren de dreiging. Dwars door de grens knallen we de tuin in. Charles gebrul sterft weg. Met een harde smak landen we op de met dennennaalden bedekte grond. In een wirwar van benen en poten, modder en schors, rollen we met een luid geraas de helling af. Hoog boven me lichten de grensbarrières rood op. Probeer maar, denk ik. Je komt er toch niet in. Ik heb me net moeizaam tot zithouding overeind gewerkt als de troep wolven hijgend opduikt.
‘Goed gedaan, jongens,’ zeg ik, ‘goed gedaan.’
Ulv heeft gelukkig niets aan onze brutale afdaling overgehouden. Net als de andere wolven danst hij jankend om de bewegingsloze vampier heen. Ik ruk mijn handschoenen uit, schuif naar Halsteinn toe en leg een trillende vinger in zijn koele hals. Even denk ik dat we te laat zijn, maar dan tikt een dof tomb-tomb zacht tegen mijn vingertoppen aan. Net als ik denk dat ik het me ingebeeld heb, vang ik een tweede slag op. Een echo van een hartslag noemt oma het.
‘Hun hart klopt maar heel af en toe, meisje,’ zei ze toen ze me de eerste keer over vampieren vertelde, hier in de tuin. ‘Meer vanuit de herinnering aan wat het ooit deed dan vanuit echte noodzaak. En toch, Tessi, als zijn hart stopt, gaat een vampier net als wij dood.’
Wat ik onder mijn bloed besmeurde vingers voel is geen echo, of een herinnering daaraan. Het is meer een hapering. Een laatste hindernis die moet worden overwonnen. Niet als het aan mij ligt. ‘Bloed!’ roep ik. ‘We hebben bloed nodig.’ Op Ulv na, die zoals altijd bij mij blijft, stuiven de wolven weg. Ik buig me over Halsteinn en schud hem wild door elkaar.
‘Waag het niet om dood te gaan! Of ik knoop je persoonlijk op.’
Hij kreunt en hoest donkerrood bloed op. ‘Jij,’ zegt hij met gesloten ogen, ‘bent gek.’
Met mijn handen op zijn schouders glimlach ik. ‘Je bent niet de eerste die dat zegt.’
‘Fijn… fijn om dat te weten.’ Zijn hoofd valt opzij.
Shit. ‘Halsteinn?’
Hij reageert niet.
Opnieuw schud ik hem door elkaar. ‘Halsteinn!’
Ulv jankt onrustig. Verdomme. Die smerige Charles! Er komt een idee bij me op, maar het is niet zonder risico.
Als de wolven even later nog niet terug zijn, besluit ik het toch te proberen. Ik diep mijn zakmes uit mijn bemodderde jeans op, trek mijn even vuile jas uit en stroop de mouw van mijn sweater op. Met opeengeklemde tanden maak ik een snee in mijn onderarm. Vampieren weigeren normaal heksenbloed, maar aan deze situatie is niets normaals. Bovendien, heb ik nog wel heksenbloed, nu mijn krachten zo goed als verdwenen zijn? Ik zal er snel genoeg achter komen. Ik buig me over Halsteinn, til zijn hoofd op en probeer mijn bloedende onderarm recht boven zijn mond te houden. Het lukt niet al te best. Zijn hoofd is loodzwaar.
‘Help even, Ulv.’
Voorzichtig duwt de wolf met zijn snuit tegen het hoofd van de vampier.
Zodra de eerste druppel tussen Halsteinns lippen valt, gaat er een schok door hem heen. Knipperend slaat hij zijn ogen op.
‘Nee,’ fluistert hij als hij mijn blote, bloedende arm ziet. ‘Nee.’ Zijn neusvleugels trillen. ‘Ga weg.’ Zijn hand glijdt zwakjes langs mijn been. ‘Ik drink je leeg.’
‘Dat doe je niet. Drinken. Nu.’ Ik duw zijn hand weg en schuif nog dichterbij. Warm bloed druipt op zijn bleke wangen en loopt naar zijn mondhoeken. ‘Ulv houdt je wel tegen als je te ver gaat.’
Halsteinn is te zwak om veel weerstand te bieden. Toch vecht hij. Tegen zichzelf, tegen de wolf en tegen mij.
‘Koppige ezel!’ brul ik als hij maar blijft proberen om ons met zijn krachteloze vingers weg te duwen. Uiteindelijk kan hij niet anders dan slikken. Na de eerste slok gaat het beter. Zijn instinct neemt het over. Hij drinkt steeds gretiger, ook al biedt een deel van hem nog steeds weerstand. Het stelt me gerust. Hij zal me geen kwaad doen. Net als een lichte duizeling me vertelt dat ik er beter mee kan ophouden, duikt een grote, grijze wolf naast me op. Hij laat een slappe haas in de sneeuw vallen en rijt de halsslagaders van het dier open. Haastig houd ik het warme lijfje boven de gulzig geopende mond van de vampier.


Drie hazen en een fazant later zit Halsteinn rechtop. Hij houdt de prooien die de wolven aanbrengen zelf vast en drinkt steeds beheerster. Als hij klaar is overhandigt hij de karkassen aan zijn nieuwe vrienden. Rondom hem eet de troep. Ik leun tegen de dikke den aan die onze val brak en kijk naar het schouwspel.
Met mijn zakdoek en die van Halsteinn heb ik de snee in mijn arm zo goed als ik kon verbonden. Ik hoop dat ik er niet verkeerd aan heb gedaan om een vampier mee de tuin in te nemen. Op het moment dat ik het denk weet ik al dat het niet zo is. Het gedrag van de wolven vertelt me genoeg.
‘Beter?’ vraag ik als Halsteinn aan haas zes zit.
Hij veegt zijn mond af en knikt. ‘Je arm?’
‘Ik overleef het wel,’ zeg ik.
‘Je blijft er merkwaardig kalm onder.’ Hij schudt zijn hoofd.
‘Je bent heus niet het eerste schepsel dat ik zie eten.’ De woorden zijn mijn mond nog niet uit, of het dringt tot me door dat ik dat misschien beter niet had gezegd.
‘Is dat zo?’ Hij kijkt om zich heen. Steeds meer wolven vleien zich naast hem neer. ‘Waar zijn we hier eigenlijk?’

‘In het bos.’ Een koud, nat bos. Kreunend hijs ik me overeind. ‘Kan je lopen?’
Hij krabbelt omhoog. In zijn kleren zitten grote scheuren. Nu hij genoeg bloed heeft gekregen, groeien zijn wonden hopelijk op vampiersnelheid dicht.
‘Waar is Charles?’ vraagt hij. Ik maak een vaag gebaar naar de helling achter ons.
‘Daarboven. Ziedend van woede zo te zien.’ Ik raap mijn jas op en laat mijn armen voorzichtig in de mouwen glijden. Met gefronste wenkbrauwen tuurt Halsteinn naar het rode licht dat de grens van de tuin nog steeds bestookt.
‘Waarom komt hij ons niet achterna?’
‘Omdat hij dat niet kan. Kom mee, mijn achterwerk is zo ongeveer aan de grond vastgegroeid. En honger heb ik ook ondertussen.’
Als ik me wil omdraaien, houdt een koele hand me tegen. ‘Hoezo, dat kan hij niet?’
‘Het zegel belet het hem. Dit is land van de Wylanderheksen.’ Ik gebaar naar de bomen rond ons. ‘Daar komt niemand in, tenzij een Wylander je uitnodigt. En die gek met zijn duivelse pact daarboven is heel beslist niet uitgenodigd.’ Ik loop het bos in. Halsteinn volgt me.
‘Ik ken Charles. Hij zal versterking halen.’
Met een hand onder mijn gewonde arm duik ik onder een scheefgegroeide den door. ‘Al haalt hij alle Sicca erbij die de hel hem wil lenen, die grenzen verdwijnen niet. De zegels zijn er al meer dan tweeduizend jaar, daar gaat geen dandyvampiertje verandering in brengen.’
De wolven trippelen zwijgend naast ons voort.
‘Je bent anders hier beneden,’ zegt Halsteinn tegen mijn rug.
Ik draai me om. ‘Nog gekker?’
Hij lacht. ‘Zelfverzekerder.’
‘Hier ben ik thuis.’
We lopen nu naast de beek. De wolven volgen ons op de voet. Als we een bocht omslaan, komt de blokhut aan de overkant van de kleine vallei in zicht. Ze is tegen een hoge rotswand aangebouwd.
‘Home sweet home.’ Nu ik opa’s hut nader, trekt de magie van de tuin nog harder aan me. Tot mijn vreugde voelt de vampier het blijkbaar ook. Hij knijpt zijn grijze ogen tot spleetjes en snuift diep.
‘Wat is dit voor een plek? Ben je eigenlijk wel een heks?’
‘Evenzeer als jij een vampier bent, Ulfhedinn,’ zeg ik.
Hij blijft abrupt staan. ‘Hoe noemde je me?’
‘Ulfhedinn. Ik zag je steen met de wolf-rune,’ zeg ik. ‘In de pub. En die pad van een Charles sprak je ook zo aan.’ We lopen de smalle brug op en steken de beek over. De wolven hollen in een lange sliert achter ons aan.
‘Was je dat?’ vraag ik. ‘Voor je een vampier werd? Een wolfkrijger?’
Er flitst iets in zijn ogen voor hij zijn hoofd buigt. ‘Ik was een dondersteen die altijd in de problemen kwam.’
‘Dat zal best.’ Ik klos de drie treden naar de veranda op, stamp de vochtige bosgrond van mijn voeten en duw de zware deur open. ‘Kom erin.’
Zo langzamerhand bonst mijn brein alsof het een op hol geslagen klopgeest huisvest. Met mijn arm is het niet veel minder. Ik laat me voorzichtig uit mijn vuile jas glijden, been op de kleine keuken links van me af en haal een pak erwtjes uit het vriesvak. Met mijn goede hand wikkel ik er een theedoek rond voor ik het pakketje tegen de pijnlijke bult op mijn voorhoofd duw. Als ik me omdraai, staat de vampier nog steeds in de deuropening. Ulv staat naast hem en slaat hem nieuwsgierig gade. Halsteinns sneeuwogen dwalen langs de zware, uit boomstammen opgetrokken muren van de blokhut. Van de grote, uitgedoofde haard in de rechterzijmuur en de oude sofa die ervoor staat, glijdt zijn blik naar de grote, grenenhouten tafel in het midden, om te eindigen bij de groengeverfde keukenkastjes links van de tafel, onder de vliering. Wat hij ziet, bevalt hem blijkbaar, want hij slaat de deur achter zich dicht en stapt met Ulv op zijn hielen naar binnen.
‘Bedankt,’ zegt hij, ‘voor wat je gedaan hebt.’
Hij bukt zich en wil mijn jas, die ik op de grond had laten vallen, over de leuning van de sofa hangen. Als hij ziet hoe vuil hij is, verandert hij van gedachten en legt hij hem op een van de houten banken bij de tafel. Ulv trippelt ondertussen op zijn vaste plek bij de haard af. Hij draait een paar rondjes voor hij met een kreun op de onregelmatige natuurstenen vloer neerploft. Halsteinn loopt naar de wolf en inspecteert de zware, vergrendelde deur naast de haard. ‘Waar gaat die naar toe?’
‘Naar de kelder.’
‘Heeft die nog een andere ingang?’
Mijn hoofd en mijn arm bezorgen me hoe langer hoe meer last. Ik ga naar de tafel en laat me met een kreun op de bank aan de keukenzijde zakken. ‘Nee.’
‘En die twee?’ Hij wijst naar de twee deuren in de muur achter de tafel.
‘Slaapkamer en badkamer,’ zeg ik terwijl ik de theedoek met de koude erwtjes tegen mijn hoofd duw. ‘Ze hebben alleen een klein dakraam, ze zijn tegen de rotswand aangebouwd. Maar zelfs als dat niet zo was…’
‘Charles had het over een heks, Tess. Iemand van je eigen volk.’
Halsteinn komt achter de sofa vandaan en richt zijn aandacht op de ramen. Er zijn er drie: twee grote aan weerszijden van de deur en een kleinere onder de vliering, boven het aanrecht. ‘Heb je enig idee wie je zoiets zou willen aandoen?’ vraagt hij terwijl hij de keuken inloopt.

Vermoeid schud ik nee. ‘Maar wie het ook is, hij of zij kan ons hier niet bereiken. We zijn volkomen veilig.’
Hij fronst. ‘Weet je dat zeker?’
‘Straks, oké? Ik moet eerst…’
Ulv jankt zacht. Halsteinns blonde hoofd draait abrupt naar me toe. ‘Waar zit ik met mijn verstand? Ik nam aan dat je jezelf kon genezen of dat je vampierbloed het voor jou zou doen, maar dat is niet zo, is het wel? Die arm en dat hoofd van je moeten fatsoenlijk verzorgd worden.’
Ik knik. Hij knielt in zijn gescheurde kleren bij me neer en strooit sneeuw over mijn pijnlijke voorhoofd.
‘Laat eens zien.’
Ik haal de theedoek weg.
‘Een fikse bult, maar je huid ligt gelukkig niet open.’
De sneeuwvlokjes verplaatsen zich naar mijn arm. Ik leg de erwtjes op de tafel neer, stroop mijn mouw op en haal de bebloede zakdoeken voorzichtig weg.

Halsteinn laat een langgerekte fluittoon horen. ‘Dat is andere koek. Heb je hier naald en draad?’
Slapjes knik ik.
‘Daar.’
Ik wijs een van de keukenkastjes onder het aanrecht aan. Halsteinn komt overeind, loopt ernaar toe en opent het.
‘Bedoel je dit?’ Zijn grote hand tilt oma’s naaimandje op.
‘Ja,’ zeg ik met koude wangen. Ik zie dit helemaal niet zitten, maar ik zal wel moeten. Met Charles daar buiten is een doktersbezoek geen optie. Ik zou natuurlijk de politie kunnen bellen, maar hoe minder mensen van deze plek weten, hoe beter. Met het mandje in zijn handen keert Halsteinn naar de tafel terug.
‘Heb je ontsmettingsmiddel? En verband?’
‘In de badkamer. Ik haal het wel even.’ Dan kan ik nog even mijn moed bij elkaar zoeken. Als ik terugkom, heeft oma’s naaimandje gezelschap gekregen van opa’s fles whisky. Halsteinn zelf is met de open haard in de weer.
‘Het stelt echt niet zoveel voor, Tess,’ zegt hij als hij mijn gezicht ziet. ‘Een knoopje of zes en het is gepiept. Voor ik een vampier werd, deed ik het de hele tijd.’ Hij stapt bij het opflakkerende vuur vandaan. ‘Ga daar maar zitten.’ Hij wijst naar de bank het dichtst bij het vuur. Beverig doe ik wat hij vraagt. Hij komt rustig naast me zitten en neemt de naald vast. De draad zit er al keurig in.
‘Nee,’ zegt hij als ik mijn hoofd naar mijn gewonde arm wil draaien. ‘Concentreer je op de vlammen.’


‘Zo,’ zegt hij even later.
‘Zijn we al klaar?’
‘Jawel.’
Opgelucht laat ik mijn adem ontsnappen. De daarnet nog gapende snee in mijn onderarm is een vurig rode streep met acht nette steekjes. Keurig op dezelfde afstand van elkaar houden ze mijn beschadigde huid bij elkaar.
‘Drink op. Dat heb je wel verdiend.’
Halsteinn maakt de whisky open en duwt de fles naar me toe. Veel zit er niet meer in. Opa heeft gisteren de rest soldaat gemaakt. De laatste tijd is hij somberder dan ooit. Wat ik ook probeer, ik krijg hem niet opgevrolijkt. Ik vouw mijn vingers om de hals van de fles en neem een brandende slok. ‘Is dat oude Vikingwijsheid?’
‘Eerder gezond verstand.’
Halsteinn opent de EHBO-doos en haalt er een verbandrolletje uit. Voorzichtig vouwt hij het rond zijn naaiwerk. ‘Niet te strak?’
Ik schud mijn hoofd. Hij verzamelt de spullen die hij gebruikt heeft en komt overeind.
‘Blijf nog maar even zitten.’ Hij draagt alles, ook de whiskyfles, de keuken in. ‘Is het goed als ik een douche neem?’
‘Natuurlijk.’
In zijn gescheurde kleren loopt hij op de deur naar de badkamer af. ‘Geen gekke dingen doen terwijl ik weg ben.’
‘Daar heb ik mijn portie voorlopig wel van gehad.’ Ik kom overeind en verhuis naar de zetel. Met het geluid van klaterend water in mijn oren, doezel ik weg.


Als ik wakker word, is het stil, op het knappen van het hout in de haard na. Ulv ligt vlakbij me languit te genieten van het vuur. Ik strek mijn goede hand uit en aai hem over zijn dikke pels. Lang kan ik niet geslapen hebben, ik ben nog steeds moe.
‘Alles in orde?’ klinkt Halsteinns stem. Geeuwend hijs ik me overeind. Hij zit met nat haar en blote schouders aan tafel. Op zijn armen en borst prijken indrukwekkende, oeroude Vikingtatoeages. De diepe wonden die Charles hem heeft toegebracht zijn nog slechts vaag te zien. Net als daarstraks staat oma’s naaimandje naast hem en is hij in de weer met naald en draad.
‘Wat doe je?’
Hij tilt een vochtig shirt op. Het is meer gat dan stof. ‘Ik probeer de schade te herstellen. Maar dit keer is de patiënt wel heel ver heen.’
Ik onderdruk een tweede geeuw, kom overeind en loop naar hem toe. Zijn jack en broek liggen in een slordige hoop naast hem. Ze zijn er al even erg aan toe als het shirt. Rond zijn middel zit een badhanddoek, meer niet. Ik til mijn rode hoofd op naar de vliering. ‘Volgens mij ligt daar wel iets wat je past.’
‘Van je vriend?’
‘Dat… Wat? Ehm… Nee.’ Tot mijn ergernis hakkel ik. Met grote passen loop ik naar de ladder. Als ik met een tas vol mannenkleren voorzichtig de steile ladder weer afdaal, staat Halsteinn het vuur op te poken. Met rode wangen reik ik hem de tas aan.
‘Hopelijk past het. Het is wel wat ouderwets ben ik bang. Ik… ik zet ondertussen even thee.’ Ik vlucht de open keuken in.
‘Kieper een scheut whisky in je thee,’ zegt hij tegen mijn rug. ‘Dat helpt, weet ik uit ervaring.’ Met de tas in zijn handen stapt hij op de badkamerdeur af.


Onder het slaken van een nieuwe, gapende geeuw loop ik met mijn ogen op mijn kop whiskythee naar de robuuste tafel in het midden van de blokhut. Links van me gaat de badkamerdeur, die lichtjes over de vloer schuurt, open en weer dicht. In mijn gezichtsveld verschijnen twee ouderwetse, blinkend geboende laarzen. Verrast kijk ik op.
‘O,’ zeg ik met een klein stemmetje. ‘Zo draag je dat dus.’ Mijn slaap is op slag verdwenen. Halsteinn heeft de geruite féileadh mor, een groot uitgevallen plaid die ze hier letterlijk voor alles gebruiken, van omslagdoek tot deken, om zijn middel tot een Schotse rok gevouwen. Het kledingstuk valt in wijde plooien om zijn heupen. Een brede leren riem houdt het geheel op zijn plaats. De punt van de tartan heeft hij omhoog gehaald en over zijn schouder geslagen. Daaronder draagt hij een wijd vallend wit hemd met kanten afzettingen aan de mouwen. Zijn halflange, blonde haar zit in een strakke, lage dot.
‘Ja,’ zegt hij glimlachend, ‘zo draag je dat.’ Hij herschikt nog wat aan de rok. ‘De broek die erbij zat was te klein, dus heb ik het zo maar opgelost. Hoe kom je hier eigenlijk aan?’
Ik zet mijn thee op de tafel neer. ‘Mijn oom, Jack Wylander…’
‘De acteur,’ zegt hij misprijzend. ‘Slechtste vertolking van een Viking die ik ooit gezien heb.’
Ik lach. ‘Oom Jack komt hier af en toe als hij zich moet voorbereiden op een rol. Er blijft weleens wat liggen. Het zit je als gegoten.’
Dat is het understatement van de eeuw, Tessi, klinkt de stem van oma Janet in mijn hoofd. Ik kijk omhoog. Met een lange, hippieachtige bloemetjesrok om haar doorschijnende benen en een grote strohoed op haar grijze krullen zit ze op de rand van de open vliering. Wat een lekker ding is dat.
‘Oma toe,’ mompel ik binnensmonds. ‘Ga alsjeblieft weg.’
Ze lacht. Oké, poepie, ik ga al. Geniet ervan, meis. Ze wuift nog even voor ze in het niets oplost. Halsteinn staat verbaasd naar de vliering te kijken.
‘Was dat een geest?’
Ik knik. ‘Een hele lastige.’
Tessi! klinkt het verontwaardigd.
Ik glimlach. ‘Thee?’ vraag ik Halsteinn.

Hij schudt het hoofd en komt bij me aan tafel zitten.
Vraag hem waar hij vandaan komt, Tessi, fluistert oma in mijn hoofd. Een vampier die alleen is, is een verloren vampier.
Oma! Ben je hier nu nog?
Je weet dat ik gelijk heb.
Ik neem een slok van mijn inmiddels lauwe thee. Vertrek je dan?
Beloofd.
Ik slaak een zucht. Vooruit dan maar. ‘Tot welke clan behoor je?’
Halsteinn is even stil. ‘Die heb ik niet,’ zegt hij dan. ‘Ik ben liever in mijn eentje.’ 
‘Familie, het is soms behoorlijk ingewikkeld,’ zeg ik.
‘Vertel mij wat.’
En daarvoor? Voor hij een vampier werd? Was hij toen ook alleen?
Gehoorzaam herhaal ik oma’s vragen.
‘Bij de baard van Odin, je lijkt mijn moeder wel! Die was ook altijd aan het zeuren.’
Ulv tilt zijn kop op en gromt waarschuwend naar Halsteinn.
‘Het is oké, Ulv.’ Ik kom overeind. ‘Ik ga douchen en mijn bed in.’
Halsteinn wrijft over zijn gezicht. ‘Het is allemaal zo lang geleden, Tess. Sommige dingen kan je beter laten rusten.’
Dat weet ik zo nog niet. ‘Moest je ook even willen liggen, daar staat een bed.’ Ik wijs naar de vliering. In mijn vuile kleren loop ik op de badkamerdeur af.


Ik word wakker van een metaalachtig geluid dat ik niet meteen kan thuiswijzen. Het klinkt scherp, maar niet verontrustend. Keer op keer wordt het herhaald. Staal, besef ik na even luisteren. Staal dat geslepen wordt. In rustige, lange halen. Ik trek mijn dikke sokken aan, sla een deken om me heen en loop door de zalig warme hut op het geluid af. Halsteinn zit op de overdekte veranda. Met een tevreden uitdrukking op zijn gezicht werkt hij aan een van opa’s zwaarden. Ulv ligt aan zijn voeten alsof hij nooit ergens anders gelegen heeft.
‘Is je arm in orde?’
Ik knik. Op een licht, zeurend gevoel na is de pijn weg.
‘Mooi.’
Hij knijpt een oog toe en laat zijn duim over de kling van het zwaard glijden. Als er een donkerrode bloeddruppel opwelt, glimlacht hij tevreden. ‘Je vindt het toch niet erg dat ik het van de muur heb gehaald?’ Hij likt het bloed van zijn duim.

Met een rood hoofd schud ik nee.
‘Dit is een Vikingzwaard, hoe kom je daaraan? En zeg niet dat het een toneelrekwisiet is. Daar kom je niet mee weg. Dit is het echte werk.’
‘Het was van mijn opa.’ Ik stap het trappetje af en til mijn gezicht naar de verrassend warme zon op. ‘Wat een prachtige dag.’
Achter me legt Halsteinn het zwaard weg. ‘Wil je thee?’
Ik draai me naar hem om. ‘Dat mag.’
‘Je moet veel drinken,’ zegt hij. ‘Nu je zo veel bloed verloren hebt.’
‘Dat viel nog wel mee.’ Nu pas merk ik dat hij er veel beter uitziet. Robuuster. Er zitten kleine bloedspetters op de kraag van zijn hemd.
‘Ulv en ik hebben nog wat gegeten,’ zegt hij als hij me ziet kijken. Hij wijst naar de rest van de troep. Een eindje verder doen ze zich tegoed aan de restanten van een grote hertenbok. Ik wil hem naar binnen volgen als de lucht aan de rand van het bos hevig begint te rimpelen. Halsteinn ziet het ook.
‘Wat is dat?’
Ik zucht. ‘Problemen.’
Hij grijpt naar het zwaard. De pas geslepen kling blikkert in de zon.
‘Niet dat soort problemen.’
Een gemanicuurde hand maakt een brede scheur in de zonnige lucht voor het bos, alsof het niet meer dan een bioscoopscherm is. Jasmin Wylander, wereldberoemd fotomodel, volbloed Wylanderheks én mijn moeder stapt erdoor. Ze is zoals altijd piekfijn uitgedost en kookt van woede.
‘Tessindra!’ dondert ze als ze me ziet staan. ‘Ben je nu helemaal gek geworden!’
Over het drassige grasland beent ze op me af. Iedere keer als ze haar dure Louboutins neerzet, laat ze een kleine, smeulende brandplek op het arme gras achter. De dure avondjurk die ze draagt, lijkt zo veel mogelijk afstand van haar te willen nemen en wappert achter haar aan.
‘Wat kom je doen?’ vraag ik.
‘Is dat niet duidelijk? Ik kom je halen. Het is nog niet te laat, als je maar meteen meekomt. We kunnen alles nog rechtzetten, maar dan moeten we wel nu meteen… Nu, Tess!’ snauwt ze als ik blijf staan. ‘We gaan!’
Ik adem diep in en zet me schrap. ‘Ik blijf hier.’
‘Ben je gek geworden?’ Ze stormt de veranda op.
‘Ho eens even.’ Halsteinn zet een gelaarsde voet naar voren zet en houdt opa’s zwaard dreigend voor mijn moeders neus. Ongelovig kijkt ze van hem naar mij en weer terug. Haar scherpe blik glijdt van mijn in pyjama en sokken gestoken gestalte naar Halsteinns achttiende-eeuwse uitdossing.
‘Geef je daarvoor alles op? Voor een vampier die denkt dat hij nog in de middeleeuwen leeft?’
Onder onze voeten klinkt een onheilspellend gerommel.
‘Hou op,’ zeg ik, ‘je maakt opa overstuur.’
‘Wat kan mij die oude sok daarbeneden schelen! Jij komt nu met mij mee!’ Ze zet nogmaals een stap naar me toe. ‘Goedschiks of kwaadschiks!’ Haar haar begint aan zijn kronkeldans. Haar jurk gaat zo mogelijk nog verder van haar af staan. De lucht om haar heen knettert.
‘Nee,’ zeg ik. Ulv ontbloot dreigend zijn tanden. Halsteinn doet hetzelfde. Mijn moeder zet haar handen in haar zij.
‘Ik laat je je machten niet kwijtspelen voor een of andere wilde bevlieging, Tessindra.’
Halsteinn draait zijn hoofd naar me toe. ‘Waar heeft ze het over?’
‘Heeft ze je dat niet verteld, mooie jongen?’ Mijn moeder lacht kakelend. ‘Kijk aan, blijkbaar dien je alleen voor de seks. Als ze hier nog langer blijft, raakt ze haar heksenmagie kwijt, bloedzuiger. Elke seconde glijden haar krachten verder weg. Die smerige tuin hier slorpt steeds meer van haar vermogens op.’ Ze gebaart wild naar het bos om ons heen.
Halsteinn kijkt me vragend aan. ‘Is dat waar?’
‘Ja,’ zeg ik zacht. ‘Je bent overigens te laat, mam. Mijn krachten zijn al weg.’ Ik til mijn beide handen op en maak een weggeefgebaar. ‘De tuin heeft ze.’
Mijn moeder ontploft. ‘Dit is jouw schuld, smerige ondode!’
Onder ons barst een luid gebrul los. Halsteinn negeert de belediging en het aanzwellende gedonder onder onze voeten en neemt mijn moeder kalmpjes op.
‘Jij hebt ze op Tess afgestuurd, is het niet? Charles en die smerige Sicca?’
‘Wat! Mam?’ Ik sla een hand voor mijn mond. De hut davert op haar grondvesten. Mijn moeder krimpt in elkaar.
‘Mam?’ herhaal ik. ‘Is dat waar?’
‘Ja!’ gilt ze boven opa’s woedende gebrul uit. ‘Lucifer was me nog wat verschuldigd. Ik heb alles over voor jou, Tessindra.’ Ze steekt haar hand naar me uit. ‘Kom nou, liefje.’

Ik deins achteruit en trek de deken steviger om me heen. ‘Wat heb je in hemelsnaam gedaan?’
Ze recht haar rug. ‘Wat ik moest doen. Mijn geduld is op, jongedame.’ Razendsnel schrijft ze een omcirkelingsspreuk in de lucht.

Ik duik weg en trek Halsteinn mee. We landen op de houten verandavloer. Ik val recht op mijn gewonde arm. De tranen springen me in de ogen. Sissend adem ik in.

Halsteinn vloekt. Het gebrul onder ons neemt onaardse vormen aan. Het terras begint te kreunen en te deinen. Nagels schieten los. De planken onder mijn moeders hoge hakken breken en springen met een hard gekraak omhoog. Geschrokken grijpt ze zich aan de balustrade vast.
‘Let op Tess, Ulv.’ Halsteinn springt overeind. Zijn sneeuwogen flitsen. ‘Het is wel duidelijk dat niemand je hier mag, Jasmin Wylander.’ Met opa’s zwaard in de aanslag stapt hij op haar af. ‘Dus pak dat mooie lijf van je bijeen en verdwijn voor ik het doorsteek.’
Ze wankelt de golvende trappen af. Zodra ze op het gras staat, neemt het gebonk af.
‘Ze moesten je bang maken, Tessindra, meer niet. Je doen beseffen dat je niet zonder je krachten kan.’ Haar stem klinkt smekend nu. ‘Het was voor je eigen bestwil.’
Met mijn kloppende arm tegen me aan krabbel ik overeind. ‘Verdwijn. Ik wil je niet meer zien. Nooit meer.’ Mijn stem slaat over. Ulv duwt zijn kop tegen mijn been en Halsteinn posteert zijn koele, harde lijf naast het mijne. Met zijn vrije hand trekt hij me voorzichtig tegen zich aan. ‘Deze dame blijft hier.’
Mijn moeders ogen veranderen in twee vuurspuwende spleetjes. De grond onder haar voeten trilt waarschuwend.
‘Het is in orde, opa. Ze gaat al weg. Eruit,’ zeg ik met vaste stem. Briesend keert ze ons de rug toe en beent naar de scheur. Aan de andere kant is haar chique Londense appartement te zien. Halverwege draait ze zich om.
‘Je krijgt hier verschrikkelijk spijt van. Let op mijn woorden. En als je op een dag terug komt kruipen, denk dan maar niet dat ik je binnenlaat! In onze clan is geen plaats voor…’
Vleugelgeruis doet haar stilvallen. Een enorme schaduw valt over haar heen.
‘Jasmin Wylander!’ dondert een bekende stem. ‘Nu is het welletjes!’
‘Oma!’ Ik maak me van Halsteinn los en ren de veranda af, naar de reusachtige draak toe. Met een zware bons landt ze op het grasveld. Ulv en Halsteinn komen me achterna. Opa’s zwaard ligt stevig in Halsteinns hand.
‘Tess, wat doe je?’ vraagt hij.
‘Het is oma.’
Zijn grijze ogen knipperen. ‘Een draak, je omoe is een draak? Bij Sleipnir, dat meen je toch niet?’
Ik glimlach. ‘Ze is niet echt een draak. Ze is een geest. Ze komt graag theatraal uit de hoek.’
‘Tessi, écht,’ zegt oma. ‘Waarom verpest je mijn plezier?’ Ze buigt haar enorme drakenhoofd naar ons toe en snuffelt aan Halsteinn. Met bewonderenswaardige zelfbeheersing blijft hij staan.
‘Je jaagt hem de stuipen op het lijf,’ zeg ik.
Halsteinn begint te lachen. ‘Ik dacht dat mijn familie raar was, maar dit slaat alles! Was zij het, eerder op de vliering?’
Ik loop rood aan en knik. Achter oma sluipt mijn moeder naar de scheur toe.
‘Je dochter gaat ervandoor, omoe,’ zegt Halsteinn.
‘Hier blijven, achterachterkleindochter.’ Oma’s enorme drakenstaart valt op Jasmins wijd uitstaande jurk. Halsteinn lacht nu voluit. Oma trekt de wild tegenspartelende Jasmin naar zich toe en blaast naar haar. Kleine belletjes drakenvuur dwarrelen uit haar reusachtige neus.
‘Van al mijn nakomelingen ben jij het onmogelijkst. Sicca, hoe haal je het in je hoofd!’
Het gerommel onder onze voeten zwelt weer aan.
‘Wat is dat toch?’ vraagt Halsteinn.
‘Tessindra moest inzien dat ze hier niet thuishoort,’ gilt mijn moeder. Tevergeefs probeert ze zich los te wringen. ‘Ze kan zoveel meer bereiken als ze wil.’
Ik leg mijn hand onder mijn arm. Mijn hechtingen steken gemeen.
‘Tessi is al waar ze wil en moet zijn, Jasmin,’ zegt oma. ‘Is het niet, tuin?’
Het gerommel gaat over in een zacht gezoem. Het geluid trekt door de hele vallei. Een warme windvlaag ruist tussen de hoge dennen door en tilt mijn rode haar op. Halsteinn deinst verbijsterd achteruit. ‘Je oren! Je bent een fae?’ Hij steekt opa’s zwaard opnieuw vooruit, in mijn richting ditmaal. Verbaasd tast ik naar mijn oren. Gisteren waren ze nog perfect normaal. Nu lopen ze uit in fijne puntjes.
‘Nee, vampier,’ zegt oma. ‘Tessindra is vanaf nu geen fae, maar een faerin, een bewaakster van de tuin. Hier, kind, ik heb nog iets van je.’ Ze reikt in haar drakenbinnenste. Als haar reusachtige drakenklauw weer tevoorschijn komt, ligt er een bol knisperende energie in.
‘Mijn krachten?’ zeg ik.
Ze glimlacht. ‘En nog wat extra’s. Het was een test, lieverd, de tuin en zijn bewoners wilden zeker zijn van hun faerin. Ze moesten weten dat je alles voor deze plek overhebt.’
‘Mijn hart woont hier, oma.’ Ik voel mijn krachten weer op hun plaats glijden. Als de pijn aan mijn arm bijna meteen verdwijnt, adem ik opgelucht uit.
‘Net als het mijne,’ zegt ze.
Plots begrijp ik het. ‘Jij was de vorige faerin.’

Haar reusachtige hoofd knikt.
‘Als iemand mij nu niet meteen vertelt wat voor plek dit is, gaan er koppen rollen!’ dondert Halsteinn.
‘Doe maar, Tessi,’ zegt oma. ‘Laat het hem maar zien, mijn toestemming heb je. En als hij er niet mee om kan gaan, wis je gewoon zijn geheugen.’ Ze gooit haar reusachtige drakenhoofd in de lucht en lacht. Bijna verschroeit ze het haar van mijn moeder. ‘Jasmin, wij gaan naar Londen.’ Ze spreidt haar vleugels en beweegt ze een paar keer op en neer. De windvlaag blaast me bijna omver. Halsteinn grijpt me haastig bij mijn bovenarm.

Tevergeefs probeert mijn moeder zich los te wringen. 'Zo?'
‘Ja, dan kan je onderweg nog wat nadenken. Tessi, tot binnenkort?’
Ik knik. In een wolk van geruis en gegil stijgen ze op.
‘En nu,’ zegt Halsteinn bedrieglijk kalm, ‘ga jij mij vertellen wat er hier aan de hand is.’
Ik draai me naar het bos en spreid mijn handen. ‘Kom maar,’ zeg ik tegen de bomen. Een voor een komen ze tevoorschijn. De eenhoorns, de griffioenen, de faunen, de centauren, de feniksen, de stryx, de hippogriefen, de talloze andere fabeldieren. Ze stellen zich in een cirkel rond ons op en kijken de vampier aan. Halsteinn staat hen aan te staren. Hij krabt in de blonde stoppels op zijn kin.
Ik lach. ‘Dit is wat wij faerin doen. We houden de sluier in stand, wij zorgen ervoor dat sprookjes sprookjes blijven. Ook al leven deze schepsels gewoon te midden van ons, delen we de wereld met ze, wij zorgen ervoor dat jullie er niets van merken.’ Ik loop naar een eenhoorn toe en streel zijn hals. ‘Je dacht toch niet dat heksen, vampieren en demonen de enige bijzondere wezens waren?’ zeg ik als Halsteinn blijft zwijgen. Hij schudt verstomd van nee. Aarzelend steekt hij zijn hand uit naar een grote feniks die vlak voor hem is neergestreken.
‘De tuin is een plaats waar de sluier niet bestaat. Het is een plek waar de gewone wereld geen toegang tot heeft, waar de dieren naartoe kunnen als ze gewond zijn of ziek, of gewoon eenzaam. Ondanks al onze inspanningen blijven er helaas niet zoveel van hen meer over.’
In mijn geest klinkt plots luid gekwetter. Een vrouwelijke vuurdraak komt in volle vaart uit het bos. Ze vliegt recht op Halsteinn af.
‘Ho,’ zeg ik luidop, ‘rustig, Mayla.’
De vampier tuurt naar de snel naderende vuurdraak. Ze cirkelt rond zijn blonde hoofd en stort een uitzinnige regen wyverntaal over hem uit. Halsteinn houdt zijn hoofd schuin. ‘Wat zegt ze?’
Ik knipper met mijn ogen. ‘Je hoort haar?’
Hij aarzelt even voor hij knikt. ‘Ik begrijp haar niet, maar ik hoor wel iets, in mijn geest. Een echo van… weet ik veel…’ Sidderend haalt hij adem. ‘Ik kan niet geloven dat ik dat net gezegd heb. Ik word gek, geloof ik.’
‘Nee, hoor.’ Ik glimlach en leg mijn hand op zijn koele arm. ‘Kon je vroeger ook dingen horen? Voor je een vampier werd?’
‘Soms. Ik heb er nooit wat van gezegd, de anderen zouden me gek verklaard hebben.’ Hij slikt iets weg. ‘Weet jij wat ik ben, Tess, onder dit vampierjasje?’
‘Nee,’ zeg ik, ‘maar ik ken iemand die het misschien wel weet. Kom mee.’ Ik been het grasveld over en loop op de hut af. Eenmaal binnen trek ik de hoge rubberlaarzen aan die voor de gesloten deur in de hoek naast de open haard staan. Als ik de palm van mijn linkerhand tegen de deur leg, zwaait die moeiteloos open. Ik lach verrukt. Mijn krachten zijn echt terug. We staan in een reusachtige kamer. Ze is uitgehouwen in de rotsige heuvelrug en ligt afgeladen vol met Vikingwapentuig. Bijlen, zwaarden, knotsen, schilden, noem maar op. Halsteinn kijkt met grote ogen om zich heen. ‘Bij Freya, ik stond al te kijken van dat ene zwaard, maar dit… wat is dit voor een arsenaal?’ Ongelovig draait hij om zijn as.
‘Dit is de helft van opa’s voorraad, de rest is nog bij hem, beneden.’
‘Opa’s voorraad? Beneden?’
‘Ik zal het je laten zien.’ Ik loop naar de rotsmuur en trommel met mijn vuist op een vergrendelde deur. ‘Opa? Kun je even opendoen?’
Een diep, boos gerommel is het antwoord.
‘Opa, toe nou. Jasmin is weg. Ik heb een verrassing voor je.’
Nog meer gerommel. Ik knipoog naar Halsteinn. Hij glimlacht ongemakkelijk.
‘Hij is perfect onschadelijk,’ zeg ik. ‘Opa, laat ons binnen of ik doe het zelf! Je weet dat ik dat kan.’
Met een ruk schuiven de grendels weg. De deur zwaait open. Een vochtige, kille lucht komt ons tegemoet.
‘Het ruikt naar water,’ zegt Halsteinn verbaasd. Ik knik. Ik stap de gang in en haal een toorts van de muur. Automatisch reik ik naar de aansteker die tussen de strijdbijlen op de zware schraag naast de deur ligt, tot ik me realiseer dat het voortaan veel eenvoudiger kan. Lachend houd ik mijn linkerwijsvinger bij de toorts. Meteen vlamt ze op. Ik steek ze voor ons uit de gang in. Een naar beneden spiralende trap verdwijnt het kille duister in. Begeleid door het flakkerende licht van de toorts volgen we de uitgesleten treden.
‘Die opa van je is een behoorlijke kluizenaar,’ zegt Halsteinn terwijl we steeds verder afdalen. ‘Is hij ook een draak?’
‘Nee,’ zeg ik glimlachend. ‘En hij is niet echt mijn opa. Hij is veel ouder. Hij is een van de eerste bewoners van de tuin, maar als kind noemde ik hem opa en dat is zo gebleven.’
Een ongeduldig gebulder weerkaatst in het trappenhuis.
‘Ja, grompot, ’ roep ik naar beneden, ‘we komen eraan.’ Ik daal de laatste treden af en steek de toorts de grote grot in. Donker water kabbelt tegen de onderste traptrede aan.
‘Wat is dit voor een plek?’ Halsteinn kijkt onderzoekend rond.
‘Mijn thuis, de laatste vijftien eeuwen,’ snauwt een zware stem. ‘Wie ben jij en wat kom je hier doen? Tessi, ik wil geen bezoekers die zich aan me komen vergapen, dat weet je best.’
‘Opa, stop met mopperen. We zijn zo weer weg, we willen je gewoon wat vragen.’ Ik stap de smalle, droge strook naast het water op en steek hier en daar een toorts aan. Flakkerend licht valt op de zware, ronde schilden die in een lange rij aan opa's  houten reling bevestigd zijn. De roeispanen die normaal tussen de schilden door steken, staan rechtop op het brede dek. Als een colonne oorlogssperen wijzen ze naar het hoge plafond van de grot, een teken dat opa in een bijzonder slechte bui is.
‘Een Vikingschip,’ zegt Halsteinn ademloos. ‘Een drakar!’ Hij loopt me voorbij en stapt op opa af. Die keert hem prompt de achtersteven toe.

‘Oud stuk chagrijn,’ zeg ik. ‘Doe niet zo onaardig en begroet je bezoeker fatsoenlijk.’
Onder luid geplons en gemopper draait opa zijn zware boegbeeld, een drakenkop, naar ons toe. Halsteinn tuimelt haast achterover. Hij zoekt steun bij de rotswand achter hem.
‘Met wie kom je nu weer aanzetten?’ zegt opa.
‘Opa, dit is Halsteinn. Halsteinn, dit is het laatste levende Vikingschip. Zoals steeds heeft hij een humeur om op te schieten.’
‘Jij zou ook geen schitterend humeur hebben als je in een grot lag te beschimmelen,’ gromt opa.
Halsteinn staat hem met open mond aan te staren. Met een diepe frons op zijn voorhoofd loopt hij op de voorsteven van het schip af, waar hij iets lijkt te controleren.
‘Wat doe je?’ zegt opa boos.
Halsteinn kijkt naar hem op. Zijn grijze ogen schitteren. ‘Jij bent het. Je bent het echt. Je leeft.’ Hij monstert de statige drakar van kop tot teen. Aarzelend steekt hij zijn bleke hand uit.
Opa schuift weg. ‘Natuurlijk leef ik. Tessi, haal die zwakzinnige hier weg.’
‘Kom.’ Teleurgesteld leg ik mijn vingertoppen op Halsteinns onderarm. ‘Dit was een slecht idee. We kunnen maar beter gaan voor hij ons een nat pak bezorgd. We proberen het later nog wel eens.’
Halsteinn schudt mijn vingers van zich af en begint te lachen. Een diepe, bevrijdende lach. ‘Berak- shak-ür, je bent geen spat veranderd!’
Hevig gespetter en geraas. Het reusachtige drakenhoofd van opa duikt op uit de duisternis en pint ons tegen de muur van de grot.
‘Hoe noemde je me?’ Woest torent hij boven ons uit. Hij hoost een lading grotwater over ons heen.
‘Opa!’
Lachend schudt Halsteinn het ijskoude water uit zijn haar. ‘Hallo, Berak.’ Zijn stem klinkt dik. ‘Ik ben het.’ Opnieuw steekt hij zijn hand uit.
Mijn mond valt open. ‘Je kent hem.’
Hij knikt. Uit zijn ooghoek loopt een rode traan. ‘Hij mag dan jouw opa niet zijn, hij is wel zo goed als de mijne. Berak-shak-ür was het schip van mijn grootvader. Hij was Odins eerste Ulfhedinn. Hij verdween met zijn bemanning in een helse storm toen ik vijf was. Het lichaam van mijn grootvader spoelde als enige aan. Iedereen ging ervan uit dat Berak met man en muis vergaan was.’
‘Hij offerde zich op om ons te redden,’ zegt opa met een haast onherkenbare stem. ‘Sveinn, ben jij het echt?’ Hij buigt zijn grote hoofd nog verder naar voren, tot hij neus aan neus staat met de vampier. Hij ademt zijn geur diep in.
‘Je bent een draugr,’ zegt hij. ‘Natuurlijk, wat anders. Al lang?’
‘Ja,’ zegt Halsteinn, meer niet. Teder raakt hij het reusachtige drakenhoofd aan.
Er trekt een rilling door het grote schip. Het water rond de boeg golft onstuimig en overspoelt onze voeten. Opa tilt zijn grote hoofd op en slaakt een jubelkreet die tegen de wanden van de grot weerkaatst. De roeiriemen zakken het water in en een loopplank ploft naast ons neer. ‘Kom aan boord, barnebarn, waar wacht je nog op?’
Met drie grote passen is Halsteinn de loopplank op. Halverwege draait hij zich naar me om. ‘Kom je nog of hoe zit het?’
Ik knik beduusd en sukkel achter hem aan.
Hij lacht, net als opa. ‘Landrat.’ Halsteinn steekt een hand uit om me aan boord te helpen en keert me vervolgens de rug toe. Opgetogen struint hij het dek rond.
‘Dit is gewoon onmogelijk,’ zegt opa. ‘Als ik nu droom wil ik nooit meer wakker worden. Eindelijk weer een Ulfhedinn aan boord.’
Halsteinn lacht. Hij stampt hier en daar op de dekplanken en controleert de stevigheid van opa’s tuigage. ‘Je bent in prima conditie, Berak.’ Zijn grijze ogen schitteren. Het volgende moment breekt de troep de grot binnen. Twaalf jankende wolven stormen het schip op. Uitzinnig springen ze om Halsteinn heen.
‘Bende wilde beesten,’ moppert opa, maar zijn stem klinkt warm.
Halsteinn knielt bij de wolven neer en aait hen over de kop.
‘Ik laat jullie,’ zeg ik, ‘opa en jij hebben elkaar vast veel te vertellen.’
Halsteinn tilt zijn hoofd op. ‘Nee, blijf. Kan hij de grot uit? Komt dit water op het meer uit?’
‘Ja hoor, hij wil het gewoon niet.’
‘Ik wilde het niet,’ corrigeert opa me. Zijn grijze drakenogen, even grijs als Halsteinns ogen, schitteren. ‘Hijs de zeilen,’ buldert hij, ‘vier de trossen, weg zijn we!’
Halsteinn kijkt me hoopvol aan. ‘Is het veilig?’
Ik knik. ‘Hij blijft achter de sluier, net als wij zolang we op het schip blijven.’
Hij komt overeind en steekt zijn hand naar me uit. ‘Wat zeg je ervan, Tess, zullen we een tochtje gaan maken?’
‘Graag.’ Ik laat mijn vingers in de zijne glijden.


Even later varen we de zon in. Opa’s rood-wit gestreepte zeil bolt op in de fikse bries. We schieten letterlijk het meer over.
‘Goeie genade,’ zeg ik.
Halsteinn lacht uitgelaten en trekt me nog wat steviger tegen zich aan. Ulv komt op ons af. Jankend strekt hij zijn verbonden poot naar me uit.
‘Je hebt gelijk,’ zeg ik. ‘Dat verband mag er nu wel af.’ Ik maak me los uit Halsteinns armen.
‘Wat mankeert hem eigenlijk?’ vraagt hij terwijl ik het gaas lospeuter. ‘Is hij gewond?’ Bezorgd buigt hij zich over Ulv.
‘Niet echt.’
Ulv grijnst en toont hem zijn met runen bedekte voorpoot.
Halsteinn ploft naast hem op het dek neer. ‘O goden! Jullie zijn Odins stormtroepen. Beraks bemanning.’ Verwilderd kijkt hij me aan. ‘De verloren Ulfhednar.’ Hij draait zich naar Ulv. ‘Jij bent Ulv Halvorsen.’
De wolf knikt. Zijn ogen zijn verdacht vochtig. Halsteinn trekt hem tegen zich aan en klopt hem op de rug.
Plots begrijp ik waarom Ulv met alle geweld naar de vampier toe wilde. ‘Hij herkende jou lang voor je hem herkende,’ zeg ik als hij zich van Ulv losmaakt.
‘Ze zijn al zo lang wolf dat ze niet meer naar hun menselijke gedaante terug kunnen.’ Opa’s drakenhoofd koestert zich in de zon. ‘Ik weigerde dan wel de grot te verlaten, maar dat wilde niet zeggen dat zij ook opgesloten moesten zitten. Ik heb ze in hun wolvengedaante de wereld ingestuurd. En moet je kijken wie ze naar me teruggebracht hebben! Goed werk, jongens! Jij ook, faerin.’
Ik lach. ‘Ik heb er niet echt veel mee te maken, maar bedankt.’
‘Sinds je als driejarige in de grot opdook, heb je me persoonlijk voor razernij behoed, Tessindra.’ Opa kijkt tevreden om zich heen. ‘Het is Noorwegen niet, maar het mag er wezen.’
‘Kijk,’ zeg ik tegen hem, ‘daar is de pub waar ik werk. Ik heb je erover verteld, weet je nog?’
Hij wendt zijn voorsteven en vaart er wat dichter naartoe. De wolven hangen over de reling of liggen languit op het dek in de zon.
Halsteinn knielt bij hen neer. ‘Jij bent Per,’ zegt hij tegen een van hen. Het dier heeft een opvallend buikje. ‘En jij… Reidar!’ zegt hij tegen de slanke wolf die ernaast ligt.
Ze knikken grijnzend. Halsteinns lach schalt over het dek, tot hij plots zijn gevoelige neusvleugels openspert. ‘Er is een vampier in de buurt.’ Hij hijst zich overeind.
‘Charles?’ zeg ik ongerust.
Hij schudt zijn hoofd en tuurt naar de pub aan de rand van het water. Ik volg zijn blik. Er staat een Range Rover met buitenlandse nummerplaat op de met grind bedekte parkeerplaats. Een lange, opvallend bleke man met een donkere baard leunt tegen de wagen en kijkt bezorgd naar het meer. De wind doet zijn lange, zwarte haren opwaaien. We varen recht op hem af. Halsteinn verstrakt.
‘Een vriend?’ vraag ik.
Hij knikt.
Ik kom naast hem staan. ‘Hij is naar je op zoek.’
‘Ik breng je naar de kant.’ Opa past zijn zeilen aan. De wolven richten hun gele ogen op Halsteinn.
‘Nee, bestefar.’ Met zijn hand op Beraks brede reling schudt Halsteinn het hoofd. ‘Ik zal hem een bericht sturen dat ik in orde ben, maar ik blijf hier. Bij jullie.’ Hij trekt me tegen zijn koele lijf. ‘ Hier hoor ik thuis. Bij de andere gekken,’ fluistert hij lachend in mijn oor voor hij zijn lippen naar de mijne brengt.